Culinair weetje

De keuken heeft onder invloed gestaan van de Chinese, de Indiase, de Arabische en ook de Nederlandse keuken. Elk heeft zijn bijdrage geleverd aan de grote verscheidenheid aan gerechten in de Indonesische keuken.
Omgekeerd had de Indonesische keuken veel invloed op het eetpatroon in Nederland na de Tweede Wereldoorlog. In het hele land werden veel Chinees-Indische restaurants geopend. In de jaren zestig bedroeg het aantal Chinees(-Indische) restaurants ruim tweehonderd en in de jaren zeventig groeide dit aantal uit tot tweeduizend, wat neerkwam op 25% van alle horecagelegenheden. Uit Indonesië kwam onder meer nasi- en bami -goreng, saté, babi pangang, gado gado en kroepoek in de Nederlandse keuken terecht.
De Indonesische keuken kent een grote hoeveelheid kruiden. De meest gebruikte zijn: laos, djintan (komijn), djahé (gemberwortel), kentjoer, koenjit (kurkuma, geelwortel), ketoembar (korianderzaden) en sereh (citroengras).

In veel gerechten wordt verder santen (kokosmelk) toegevoegd voor de speciale, zachte smaak. Ook het gebruik van ketjap (sojasaus) is algemeen. Als bijgerecht is er vaak kroepoek, atjar (vaak acar campur) en sambal.
De Indonesische keuken gebruikt als hoofdgerecht steeds rijst (nasi), veelal aangevuld met een sajoer en een vleesgerecht (ook: kip en vis) en eieren (sambal goreng telor), tahoe en tempé komen in veel gerechten voor. Maar er zijn ook gebieden in Indonesië waar veel cassave wordt gegeten in plaats van rijst of tapioca (Molukken).